Het begon met rondslingerend papier

Losse, L-vormige vellen, ooit onderdeel van een rol cadeaupapier, die om onverklaarbare redenen niet meteen waren weggegooid. Supermarktbonnen van vijf maanden, drie jaar geleden. Opengescheurde enveloppen – blauw, wit, wit, wit. Post-its met cryptische zinnen als ‘p.149, Todorova, opzoeken, belangrijk’, herinnerend aan een intense studietijd. Tijd voor de papierbak, belangrijk is relatief. De bak is geen bak maar een mand met handvaten, omdat dat lekker tilt. Sowieso gaat pragmatisme voor alles, neem ik me voor, nu ik toch van alles aan het verscheuren ben. Ik heb de schaar erbij gepakt, zo georganiseerd ben ik als ik mezelf een concreet doel heb gesteld. Driftig baan ik me een weg door stapels en heuvels waarin tijd maar geen logica huist.

Twee uur later ligt de vloer bezaaid met krantenknipsels in formaten groot en klein, tijdschriften waarvan de dikte de hoeveelheid aan ezelsoortjes verraadt en wederom bonnetjes, waarover je, ontdekte ik halverwege, een boel over het leven kunt aflezen. Of heel specifiek: ‘Twee citroenen, een zakje vanillepoeder en zelfrijzend bloem’, toen ik een citroentaart wilde bakken maar faalde omdat de taartvorm eigenlijk geen taartvorm was maar een hele ondiepe schaal met een ribbelrandje. Er moest natuurlijk een moment komen dat iemand in de winkel de twee keukenattributen met elkaar zou verwarren; ik stond toevallig in de buurt toen dat moment zich aandiende. Ik heb daarna nog wel een citroentaart gemaakt die lukte, eigenlijk twee, maar welke ingrediënten ik toen gebruikte weet ik niet, het originele bonnetje heb ik niet. Of wel. Ik keek naar het onaangetaste deel van de kamer en onderdrukte de neiging om al wat sereen was ruw te verstoren.

Toen het rondslingerende papier zich eenmaal uit mijn leven had gewist, wist ik dat ik nog verder het verleden in moest duiken. Oude agenda’s die ik zwoor nooit weg te gooien leken bij nadere inspectie nogal, hoe zeg je dat, nietszeggend. Ik gaf mezelf niet bepaald bloot. In de meeste met zwarte fineliner opgetekende feiten – ‘college wetenschapsfilosofie, zaal 1.10′ – school geen enkele herinnering, die een emotie opwekte, of een anekdote verlevendigde. Niets deed me terugdenken aan een bepaalde studiegenoot en ik vroeg me af of dat kwam door mijn slechte, selectieve geheugen of de kleurloosheid van die enkele studiegenoot die ik tijdens wetenschapsfilosofie bevriendde. Mensen kwamen op dat punt mijn leven in met de snelheid van een teug slappe koffie in de pauze, en verdwenen minstens zo snel. En toch waren er sommige zinnen, vooral in jaargang 2008-2009, die herinneringen naar boven brachten, hoe algemeen ze aanvankelijk leken. Een korte verwijzing naar een locatie voerde me terug naar een moment dat eigenlijk geen locatie nodig had om herinnerd te worden. De agenda’s bleven.