Column: iets om over te schrijven

“De nieuwe Caitlin Moran,” riep ik naar mijn man, terwijl ik me hinkend ontdeed van jas, tas en schoenen, “die heb ik gekocht, voor mezelf.” Zonder zijn reactie af te wachten, haastte ik me naar de slaapkamer, waar ik mijn telefoon op bed smeet, mijzelf en mijn verregende lichaam vlak daarna, de eerste paar bladzijden platdrukkend voor een zo aangenaam mogelijke leeservaring. “Wil je koffie?” klonk het vanuit de coulissen. Een complete leeservaring, ook goed.

De nieuwe Caitlin Moran heet Moranthology, of als je het boek vertaald kocht Moranthologie, wat ik onlangs dus deed, omdat ik in mijn doldwaze enthousiasme eerder afrekende aan de balie dan stilstond bij de taal waarin het gedrukt was. Niet dat dat wat uitmaakt; voorganger How to be a woman (2012) was prima vertaald in Vrouw zijn, hoe doe je dat en had mijn wereld, waarin het sowieso meer om inhoud dan vorm gaat, behoorlijk verrijkt.

Ik inventariseerde de inhoudsopgave. Het voorwoord besloeg zeventien pagina’s, de hoofdstukjes – want, veel korte hoofdstukken – hadden titels als ‘Ik kom te laat voor mijn interview met de premier’, ‘Ik doe een hoop voor goede doelen, maar daar zou ik nooit over beginnen’ en ‘Ghostbusters is de beste film aller tijden. En spreek me niet tegen.’ Dat laatste zou ik nooit durven, dus daar won ze me al mee, die Moran. Ik begon aan het voorwoord.

Daarin behandelt ze, vrij uitvoerig, de eerste, soms pijnlijke stappen in haar journalistieke loopbaan. Zoals wanneer ze op haar vijftiende door de Britse zondagskrant The Observer wordt gevraagd drie zomercolumns te schrijven. De uitnodiging an sich is natuurlijk allesbehalve pijnlijk; het is de opmaat naar een schrijvend bestaan. Toch is ze op dat moment behalve gevat, eerlijk en talentvol, ook tamelijk bleu, wat levenservaring betreft. Ze heeft geen idee waarover ze wil schrijven. Sowieso ging er in dat eerste sollicitatiegesprek van alles mis: ze verdwaalde en kwam te laat (“Ik ben doornat van het zweet, schaam me dood en heb een nieuw inzicht in de omvang van hoofdsteden”), bracht een naar kots geurende citroentaart mee waarmee ze in de smaak had willen vallen en maakte “legendarische” grappen waarop enkel ongemakkelijke stiltes volgden.

En wat ze schreef, zag ze als “kopij – iets om een stuk van een pagina te vullen met wat er ook maar in me opkwam.”

Het duurde, kortom, even voordat de bijdehante tiener doorhad waarin haar kracht lag.

Haar eigen falen.

Haar zoektocht naar wat hoort, en wat niet.

Haar kijk op het leven als vrouw – de status quo bevragend, heersende normen en waarden oprekkend – waarvan How to be a woman uiteindelijk de kers op de taart zou blijken.

En dat verwoordt ze, zich inlevende in haar vijftienjarige zelf, heel mooi – de uitkomst van die wanhopige zoektocht naar iets om over te schrijven. De verantwoording van onderwerpkeuzes, de manier waarop ze naar ‘stukjes schrijven’ gaat kijken, “ipso facto”, het kleine tot iets groots willen uitwerken.

Als je iets op papier zet, wil dat niet zeggen dat het er minder toe doet. Als je iets op papier zet, gaat het er juist meer toe doen.